De $100m Facebook kwestie: kan het kapitalisme de p2p waarde crisis overwinnen

From P2P Foundation
Jump to navigation Jump to search


Bron

Jean Lievens:

De vraag van 100 miljard over Facebook: zal het kapitalisme de overvloed aan waarde overleven?

Dit is een vertaling van het artikel van Michel Bauwens: “The $100bn Facebook question: Will capitalism survive 'value abundance'?”

Gepubliceerd op 29/02/2012 op de website van Aljazeera

Tekst

Is Facebook echt wel $100 miljoen waard – en waar komt die waarde vandaan?

Chiang Mai, Thailand: Worden de gebruikers van Facebook uitgebuit? En waar komt de 100 miljard dollar vandaan waarop de waarde van het bedrijf wordt geschat?


Michel Bauwens:

"Dit is geen nieuw debat. Het duikt af en toe op in de blogosfeer en academische kringen, vanaf het ogenblik dat Tiziana Terranova de term “vrije arbeid” bedacht om een nieuwe vorm van kapitalistische uitbuiting van onbetaalde arbeid te beschrijven, door eerst te verwijzen naar de kijkers van de klassieke media (radio en televisie) en nu naar de generatie deelnemers aan sociale media zoals Facebook. Het argument kan kort en bondig worden samengevat als volgt: indien het gratis is, dan ben jij het product dat verkocht wordt.”

Deze uitdrukking werd onlangs opnieuw gelanceerd in een artikel van de academici Christopher Land en Steffen Böhm van de University of Essex met als titel ”They are exploiting us! Why we all work for Facebook for free” (Ze buiten ons uit! We werken allemaal gratis voor Facebook!” In dit kleine essay beweren ze met klem dat “we de gebruikers van Facebook ten stelligste als arbeiders kunnen positioneren. Als arbeid gedefinieerd wordt als waardescheppende activiteit, dan is het zo dat telkens men zijn status bijwerkt, een website leuk vindt of vriend van iemand wordt, men een basisproduct creëert voor Facebook.”

Toch is die redenering misleidend omdat ze twee soorten waardecreatie waarvan het onderscheid reeds werd blootgelegd door politieke economen van de achttiende eeuw over dezelfde kam scheert. Er is namelijk een verschil tussen gebruikswaarde en ruilwaarde. Gedurende duizenden jaren van niet-kapitalistische productie, produceerde de meerderheid van de werkende bevolking “gebruikswaarde” – hetzij voor zichzelf als boeren die in hun eigen levensonderhoud voorzagen, hetzij als hulde aan de ‘managersklasse’ van de betrokken periode. Pas onder het kapitalisme begon de meerderheid van de werkende bevolking “ruilwaarde” te produceren waarbij ze hun arbeid verkochten aan ondernemingen. Het verschil tussen wat we ontvangen in loon en wat de markt betaalt voor de producten die we maken, is de “meerwaarde”.

Maar de gebruikers van Facebook zijn geen arbeiders die goederen produceren voor een loon, en Facebook verkoopt die goederen niet op de markt om een meerwaarde te realiseren. De gebruikers van Facebook creëren immers geen directe ruilwaarde, maar communicatieve gebruikswaarde. Facebook bundelt sharing en samenwerking op een website, en door die activiteiten mogelijk te maken, ‘in te lijsten’ en te ‘controleren’, creëert Facebook een platform dat aandacht trekt. Facebook verkoopt die aandacht aan de adverteerders, tegen naar schatting 3,2 miljard dollar per jaar, wat amper $3,79 reclame-inkomsten is per gebruiker.

We kunnen natuurlijk argumenteren dat Facebook veel meer doet dan alleen maar aandacht verkopen. Zijn kennis van ons sociaal gedrag tot op het persoonlijke niveau heeft bijvoorbeeld ongetwijfeld strategische waarde, zowel voor politieke spelers als voor commerciële ondernemingen. Maar is die meerwaarde echt 100 miljard dollar waard? Dat blijft een speculatieve gok. Momenteel lijkt het erop dat de bijna een miljard gebruikers van Facebook niet het gevoel hebben dat ze worden uitgebuit aangezien het platform niet veel verdient per gebruiker. Bovendien gebruiken ze Facebook vrijwillig en vooral: ze hoeven er niet voor te betalen. Meer nog, als je het platform niet gebruikt, betaal je in zeker zin een prijs in termen van relatieve sociale isolatie van je vrienden of ‘peers’ die het platform wel gebruiken.


Schaarste creëren

Facebook is echter geen geïsoleerd fenomeen, maar maakt deel uit van een veel bredere trend in onze samenleving waar we een exponentiële stijging vaststellen in het scheppen van gebruikswaarde door een productief publiek van “prosumenten” (“produsers” zoals Axel Bruns ze noemt). We moeten inzien dat dit een groot probleem creëert voor het kapitalistisch systeem, maar ook voor werknemers in de traditionele zin. We definiëren de markt als een manier om schaarse goederen te verdelen. Het kapitalisme is in feite niet alleen een systeem dat schaarste “toewijst”, maar ook dat schaarste “creëert” en dat alleen maar kapitaal kan accumuleren door voortdurend de voorwaarden voor schaarste te reproduceren en uit te breiden.

Waar er geen spanning bestaat tussen vraag en aanbod, kan er ook geen markt zijn, noch kapitaalaccumulatie. Momenteel creëren peer-producenten vooral ontastbare goederen zoals kennis, software en design. Aldus creëren ze een overvloed van gemakkelijk reproduceerbare informatie en bruikbare kennis.

Die immateriële goederen kunnen niet direct worden omgezet in marktwaarde omdat ze helemaal niet schaars zijn. Bovendien betreft het een activiteit die door een steeds groter wordende groep van kenniswerkers wordt ondernomen. Dit overaanbod bedreigt de werkzekerheid van kenniswerkers en veroorzaakt een groeiende exodus van productiecapaciteit in de vorm van directe gebruikswaardenproductie, buiten het bestaande systeem van monetisering. Het opereert enkel in de marge. Ook in het verleden deden zich soortgelijke exodussen voor, bijvoorbeeld van slaven tijdens de val van het Romeinse Rijk of van lijfeigenen tijdens de vervalperiode in middeleeuwen. Het waren de momenten waarop de omstandigheden rijp waren voor maatschappelijke en economische veranderingen.

We kunnen ons inderdaad moeilijk voorstellen dat het kapitalisme kan blijven voortbestaan als het niet langer in hoofdzaak kan steunen op kapitaal, koopwaar en arbeid.

Het probleem is het volgende: samenwerking via het internet heeft het mogelijk gemaakt om gebruikswaarde te creëren op een manier die het normaal functioneren van ons economisch systeem volledig omzeilt. Normaal gezien worden productiviteitsstijgingen op een of andere manier beloond en die beloning stelt consumenten in staat om een inkomen te verwerven en goederen te kopen.

Maar dit gebeurt niet langer. Gebruikers van Facebook en Google creëren commerciële waarde voor hun platformen, maar slechts zeer onrechtstreeks. En ze worden totaal niet vergoed voor hun waardecreatie. Aangezien wat ze maken niet verhandeld wordt op de markt als schaarse koopwaar, krijgen deze waardescheppers geen inkomen. Sociale mediaplatformen leggen een belangrijke breuklijn bloot in ons economisch systeem.

We moeten die ontluikende sociale economie die steunt op het delen van creatieve expressie verbinden met het meer authentieke terrein van op de commons gerichte peer-productie zoals uitgedrukt in de economie van open source en “fair use” open content, die volgens bepaalde bronnen geschat wordt op een zesde van het BBP van de VS. Het lijdt verder ook geen twijfel dat een van de belangrijkste oorzaken van het economisch succes van China tot dusver de combinatie is van open source (zoals de binnenlandse ‘Shanzai’-economie) en de patentvrije politiek opgelegd aan buitenlandse investeerders. Dit heeft een open, innovatieve commons gewaarborgd voor een groot deel van de Chinese industrie.

Zelfs al wordt de open-source-economie de standaard om software te creëren en zelfs als hierdoor ondernemingen ontstaan zoals Red Hat, met een omzet van meer dan een miljard dollar per jaar, is het totale resultaat toch deflatoir. De private sector derft naar schatting jaarlijks 60 miljard dollar aan inkomsten ten gevolge van open source.

Dat betekent dat de open-source-economie meer waarde van gepatenteerde software vernietigt dan vervangt. Zelfs al veroorzaakt ze een ware explosie aan gebruikswaarde, vermindert ze tegelijk de financiële waarde ervan.


Open source industrie

Dezelfde effecten doen zich voor wanneer we de methode van gedeelde innovatiecommons toepassen op fysieke productie. Daar combineren we de methode van open source met gedistribueerde machinerie en kapitaaltoewijzing (waarbij technieken worden gebruikt zoals crowd-funding en sociale kredietplatformen zoals Kickstarter).

De WikiSpeed SGT01 bijvoorbeeld, een wagen die een topbeoordeling van vijf sterren kreeg op het vlak van veiligheid en een brandstofefficiëntie heeft van 100 mijl per gallon (ongeveer 42,5 kilometer per liter), werd ontwikkeld door een team vrijwilligers in amper drie maanden tijd. De auto wordt verkocht voor slechts 29.000$, ongeveer een kwart van de prijs van een vergelijkbare wagen bij een traditionele industriële autoconstructeur, die minstens vijf jaar en miljarden dollars nodig heeft voor de ontwikkeling ervan.

Local Motors, een snel groeiende autofabrikant die gebruikmaakt van crowd-sourcing, beweert vijf keer sneller auto’s te ontwerpen dan de traditionele autofabrikanten van Detroit en met 100 keer minder kapitaal. Maar WikiSpeed heeft de ontwerp- en productietijd nog meer ingekort. De auto van WikiSpeed is modulair ontworpen, waarbij gesofisticeerde softwaretechnieken worden gebruikt voor de ontwikkeling van de wagen (zoals Agile, Scrum en Extreme Programming). De auto heeft een open design en wordt plaatselijk geproduceerd in garages die gebruikmaken van gedistribueerde productietechnieken.

En Arduino, een ontwikkelingsplatform voor elektronica die gebaseerd is op open source, werkt op dezelfde manier als WikiSpeed en drijft de prijzen in zijn sector naar beneden. Indien het ‘Open Source Ecology Project’ van Marcin Jacubowski succesvol blijkt, zal hetzelfde gebeuren voor minstens veertig verschillende soorten machines. Overal waar zich een alternatieve productie op basis van open source ontwikkelt –en ik voorspel dat dit op elk terrein zal gebeuren- zullen prijzen, inkomsten en reguliere economische modellen onder druk komen te staan.


Collaboratieve consumptie

Een andere uitdrukking van de “sharing economy” is collaboratieve consumptie. Zoals Rachel Botsman (What’s Mine Is Yours) en Lisa Gansky (The Mesh) uitlegden in hun recente boeken is de samenwerkingseconomie (of sharing economy) zich snel aan het ontwikkelen ten gevolge van product-dienstsystemen, gedeelde marktplaatsen en levensstijlen die gebaseerd zijn op samenwerking.

Er zijn bijvoorbeeld naar schatting 460 miljoen woningen in de ontwikkelde wereld, en in elke woning bevinden zich ongebruikte voorwerpen met een gemiddelde waarde van ongeveer 3000 dollar. De mogelijkheid om die ongebruikte middelen in te zetten moet toch economisch voordelig zijn? Alleen zal een groot deel ervan (gratis) worden geruild of uitgeleend, slechts een klein gedeelte zal worden verhuurd. En zelfs het deel van de sharing economy waarvoor betaald wordt, zal een negatief effect hebben op de verkoop van nieuwe producten. Dergelijke ontwikkelingen zijn goed voor de planeet en goed voor de mensheid, maar een grotere vraag is: zijn ze ook goed voor het kapitalisme?

Wat zal er gebeuren met het kapitalisme wanneer uitwisseling via sociale media, op de commons gebaseerde productie van software en hardware en samenwerkingsconsumptie steeds grotere proporties beginnen aan te nemen?

Wat zal er gebeuren al we meer en meer tijd zullen spenderen aan de productie van gebruikswaarde, waarvan maar een klein deel omzetbaar is in monetaire waarde- maar waarbij er geen betekenisvolle inkomstenstroom terugvloeit naar de producenten van de gebruikswaarde?

De financiële crisis die uitbrak in 2008 vermindert het enthousiasme voor sharing en peer-productie niet, maar versnelt juist de verspreiding ervan. Dit is niet alleen een probleem voor de arbeidersklasse die in steeds grotere bestaansonzekerheid verkeert, maar ook voor het kapitalisme dat geconfronteerd wordt met minder kansen om uit te breiden en te accumuleren. De wereld wordt niet alleen geconfronteerd met een wereldwijde grondstoffencrisis, maar ook met een crisis van intensieve ontwikkeling omdat degenen die waarde scheppen steeds vaker zonder inkomen zitten. De kenniseconomie blijkt een luchtkasteel omdat wat overvloedig aanwezig is geen marktdynamiek kan onderhouden.

We zien bijgevolg een exponentiële stijging van de creatie van gebruikswaarde, maar slechts een lineaire stijging van de creatie van monetaire waarde. Indien arbeiders over steeds minder inkomsten beschikken, wie kan dan de producten kopen die ondernemingen aanbieden? Dit is in een notendop de waardecrisis waarmee de mensheid wordt geconfronteerd. Die uitdaging is even groot als de klimaatverandering of stijgende sociale ongelijkheid.

De financiële meltdown was een voorbode van de huidige crisis. Sinds de komst van het neoliberalisme stagneerden de lonen van de werknemers en bleef de koopkracht enkel behouden door de kranen van kredietverlening in heel de samenleving veel te ver open te draaien. Dit was de eerste fase van de kenniseconomie waarbij alleen het kapitaal toegang had tot netwerken, die werden aangewend om globaal gecoördineerde multinationals te creëren.

Naarmate de kennismaatschappij in omvang toenam, begonnen ondernemingen meer en meer waarde te putten uit immateriële, onstoffelijke activa. We kunnen de neoliberale aandelenbeurs en de speculatieve excessen beschouwen als een manier om de hoeveelheid onstoffelijke waarde te evalueren die menselijke samenwerking toevoegde aan de aandelenwaarde. De zeepbel moest wel barsten.

Tijdens de tweede fase van de kennismaatschappij verspreidden netwerken zich doorheen de hele samenleving, waardoor het productieve grote publiek de gelegenheid kreeg om direct deel te nemen aan peer-productie, wat een nieuwe reeks problemen met zich meebrengt. Voeg aan de loonstagnatie en de exodus uit loonarbeid, veroorzaakt door de op peer-to-peer gebaseerde schepping van gebruikswaarde, en we stellen vast dat het probleem onoplosbaar is binnen het huidige paradigma. Is er dan geen oplossing?

Jawel, maar dat is voor een volgende bijdrage. De oplossing omhelst een aanpassing van het kapitalisme aan peer-productie, maar opent ook de weg om het kapitalisme te overstijgen."