De politieke economie van peer-productie

From P2P Foundation
Jump to navigation Jump to search


Bron

Jean Lievens:

Hierbij een zeer belangrijk en visionair essay van Michel Bauwens. De tekst bevat heel wat Engelse termen die ik heb laten staan omdat ik er niet meteen een valabel Nederlandstalig equivalent voor vind. Suggesties zijn meer dan welkom.

Originele titel: The Political Economy of Peer Production

Gepubliceerd december 2005 in Ctheory

Link: http://www.ctheory.net/articles.aspx?id=499

Tekst

Michel Bauwens:

Sinds Marx in de fabrieken van Manchester een blauwdruk zag van de nieuwe kapitalistische maatschappij hebben de grondslagen van onze maatschappij nooit eerder een diepere transformatie ondergaan. Naarmate politieke, economische en sociale systemen zich omvormen in gedistribueerde netwerken, begint een nieuwe menselijke dynamiek zich te ontwikkelen: peer-to-peer (P2P). P2P creëert een derde productiewijze, een derde vorm van Governance en een derde eigendomsvorm en zal daarom noodgedwongen onze politieke economie op ongeëvenaarde manier dooreenschudden. De bedoeling van dit essay is een conceptueel kader te ontwikkelen die in staat is om deze nieuwe sociale processen te verklaren.


Peer-to-peer

P2P heeft geen betrekking op alle gedragingen of processen die plaatsvinden binnen gedistribueerde netwerken, maar enkel op processen die de hoogst mogelijke deelname van gelijkmachtige participanten beoogt. We zullen die voorwaarden definiëren wanneer we de eigenschappen van P2P-processen onderzoeken, maar beschrijven nu al de belangrijkste algemene kenmerken:

P2P-processen:

brengen gebruikswaarde voort door middel van de vrije samenwerking van producenten die toegang hebben tot gedistribueerd kapitaal. We spreken van de P2P-productiewijze, een “derde productiewijze”, die zich zowel onderscheidt van winstgerichte productie door privébedrijven als van productie door staatsbedrijven. Ze zijn niet gericht op het voortbrengen van ruilwaarde voor de markt, maar van gebruikswaarde voor een gebruikersgemeenschap.

worden geregeld door de producentengemeenschap zelf en niet door marktallocatie of een bedrijfshiërarchie. We spreken van P2P Governance of een “derde wijze van Governance”

maken gebruikswaarde vrij en algemeen beschikbaar door gebruik te maken van nieuwe gemeenschappelijke eigendomsvormen. We spreken van een ‘derde vorm van peer-eigendom’ die verschilt van privé-eigendom of staatsbezit.


De infrastructuur van P2P

Wat is er nodig om de verdere ontwikkeling van peer-to-peer-processen te bevorderen? De eerste vereiste is het bestaan van een technologische infrastructuur die functioneert volgens peer-to-peer-processen en gedistribueerde toegang mogelijk maakt tot “vast” kapitaal. Individuele computers die een universele machine elke logische taak kan laten uitvoeren zijn een vorm van gedistribueerd “vast kapitaal” dat voor veel producenten tegen lage kosten beschikbaar is. Het internet als een ‘punt-tot-punt’-netwerk werd precies ontworpen voor deelname “aan de rand” (computergebruikers) zonder gebruik van verplichte knooppunten. Hoewel het internet niet volledig in handen is van de gebruikers, staat het dankzij een gedistribueerd beheer ook niet onder de volledige controle van private of publieke spelers. De hiërarchische eigenschappen van het internet (zoals gelaagde IP protocollen, een gedecentraliseerd systeem van domeinnamen, etc.) staan participatie niet in de weg. Virale communicatoren of meshworks zijn een logische voortzetting van het internet. Met deze methodologie creëren apparaten hun eigen netwerken door gebruik te maken van het capaciteitsoverschot, waardoor ze de noodzaak van een vooraf bestaande infrastructuur omzeilen. De beweging voor ‘gemeenschappelijke Wi-Fi’ ('Community Wi-Fi'), de pleidooien voor Open Spectrum, file-serving televisie en een alternatieve telecommunicatie-infrastructuur die gebaseerd is op meshworks zijn illustratief voor deze trend.

De tweede vereiste zijn alternatieve informatie- en communicatiesystemen die autonome communicatie mogelijk maken tussen agenten die samenwerken. Het web (meer bepaald de Writeable Web en Web 2.0 in wording) laat universele autonome productie, verspreiding en consumptie toe van geschreven materiaal, terwijl de verwante ontwikkelingen op het vlak van postcasting en webcasting een alternatieve informatie- en communicatiestructuur in het leven roepen voor het scheppen van audio- en audiovisuele producten. Een dergelijke infrastructuur maakt autonome productie van inhoud mogelijk die verdeelbaar is zonder tussenkomst van klassieke uitgeverijen of omroepen (hoewel er nieuwe vormen van bemiddeling kunnen ontstaan).

De derde vereiste is het bestaan van een “software-infrastructuur” voor autonome globale samenwerking. Een groeiend aantal samenwerkingsinstrumenten zoals blogs en wiki’s, ingebed in sociale netwerksoftware, bevorderen het creëren van vertrouwen en sociaal kapitaal en maken het ontstaan van globale groepen mogelijk die gebruikswaarde scheppen zonder tussenkomst van winstgedreven productie- of distributiebedrijven.

De vierde vereiste is een wettelijke infrastructuur die de schepping van gebruikswaarde mogelijk maakt en haar beschermt tegen privatisering. De General Public License (GLP of algemene openbare licentie die de privatisering van de softwarecode verbiedt), het daaraan verwante Open Source Initiatief en bepaalde versies van de Creative Commons License (creatieve commons licentie) vervullen deze rol. Ze maken het mogelijk om de gemeenschappelijke gebruikswaarde te beschermen en maken gebruik van virale mechanismen om zich te verspreiden. De GPL en daaraan verwant materiaal zijn enkel bruikbaar in projecten die op hun beurt hun aangepaste broncode in het openbaar brengen.

De vijfde vereiste heeft een cultureel karakter. De verspreiding van massaal intellect (of de vrije verdeling van menselijke intelligentie) en daarmee verbonden veranderingen op het vlak van voelen en zijn (ontologie), manieren van weten (epistemologie) en waardeconstellaties (axiologie) hebben bijgedragen tot het creëren van het soort van coöperatief individualisme dat nodig is om een cultuur te onderhouden die P2P-projecten mogelijk maken.


De eigenschappen van P2P

P2P-processen vinden plaats in gedistribueerde netwerken. Gedistribueerde netwerken zijn netwerken waarbinnen autonome spelers vrij kunnen bepalen wat ze doen en welke verbindingen ze leggen zonder daarbij verplichte knooppunten te moeten passeren. Zoals Alexander Galloway benadrukt in zijn boek over protocollaire macht, zijn gedistribueerde netwerken niet hetzelfde als gedecentraliseerde netwerken omdat die verplichte knooppunten hebben. P2P is gebaseerd op gedistribueerde macht en gedistribueerde toegang tot middelen. In een gedecentraliseerd netwerk zoals dat van het vliegverkeer in de VS, verlopen de vluchten via welbepaalde hubs. In gedistribueerde systemen zoals het internet of het wegennet zijn knooppunten wel mogelijk, maar niet verplicht. We kunnen ze altijd vermijden door een alternatieve weg te kiezen.

P2P-projecten worden gekenmerkt door equipotentialiteit of anti-credentialisme (geen diploma vereist). Dat betekent dat er geen selectie vooraf is om te kunnen deelnemen. Het vermogen tot samenwerken wordt gecheckt in de loop van het samenwerkingsproces zelf. Projecten staan bijgevolg open voor alle deelnemers, op voorwaarde dat ze over de nodige vaardigheden beschikken om bij te dragen tot een project. Maar die vaardigheiden worden geverifieerd en gemeenschappelijk naar waarde geschat tijdens het productieproces zelf. Dit is duidelijk in open publicatieprojecten zoals burgerjournalistiek: iedereen kan teksten op het internet plaatsen en iedereen kan de waarheidsgetrouwheid ervan nagaan. De gemeenschappelijk waardering gebeurt aan de hand van reputatiesystemen. Het filteren gebeurt a posteriori, niet a priori. Daarom is anti-credentialisme niet hetzelfde als collegiale toetsing of peer preview, waar diploma’s een essentiële voorwaarde zijn om te kunnen deelnemen.

P2P-projecten worden gekenmerkt door holoptisme. Holoptisme is het impliciete vermogen en het ontwerp van peer-to-peer-processen die deelnemers de vrije toegang verlenen tot alle informatie over de andere deelnemers; niet tot hun private gegevens, maar wel over wie ze zijn en wat ze bijdragen (dit is horizontale informatie) en toegang tot de doelstellingen, maatstaven en documentatie van het hele project (dit is de verticale dimensie). We kunnen dit plaatsen tegenover panoptisme dat hiërarchische projecten kenmerkt: de processen zijn dusdanig ontworpen dat de ‘totale’ kennis enkel toegankelijk is voor een elite, terwijl de deelnemers alleen toegang hebben tot informatie die zij moeten kennen (op een need-to-know-basis). In P2P-projecten stroomt de communicatie niet van boven naar beneden en volgt ze evenmin strikt vastgelegde regels om te rapporteren, maar is de feedback systematisch geïntegreerd in het protocol van het samenwerkingssysteem.

Hiermee hebben we niet alle eigenschappen van peer-productie opgesomd, maar we zetten ons onderzoek naar haar kenmerken verder door ze te vergelijken met die van andere productiewijzen.


P2P en de andere productiewijzen

Het kader dat we hanteren voor onze vergelijking is de theorie van de Relationele Modellen van antropoloog Alan Page Fiske, die we vinden in zijn belangrijk werk “The Structure of Social Life”. Het feit dat productiewijzen ingebed zijn in intersubjectieve relaties –dat betekent dat ze worden gekenmerkt door bijzondere relationele verbanden- geeft ons het noodzakelijke kader om P2P te onderscheiden. Volgens Fiske zijn er vier soorten intersubjectieve dynamische processen die geldig blijven, onafhankelijk van tijd en ruimte; in zijn eigen woorden:

Mensen gebruiken slechts vier fundamentele modellen die de meeste aspecten van hun sociale verbanden in de meeste gevallen kunnen organiseren, onafhankelijk van hun cultuur. Die modellen zijn: “community sharing”, “authority ranking”, “equality matching” en “market pricing”. “Community sharing (CS) is een relatie waarin mensen een dyade (tweestel) of een groep als evenwaardig behandelen, zonder onderscheid op sociaal vlak. Voorbeelden zijn mensen die gebruikmaken van een commons (CS ten opzichte van het gebruik van de betrokken hulpbron), mensen die verliefd zijn op elkaar (CS ten opzichte van hun sociale zelf), mensen die “niet vragen voor wie de bel luidt, want hij luidt voor jou” (naar het gedicht van John Donne – ‘Ask not for whom the bell tolls, for it tolls for thee - CS ten opzichte van gedeeld leed en gemeenschappelijk welzijn) of mensen die zonder onderscheid om het even welk lid van een vijandelijke groep doden als vergelding voor een aanval (CS met betrekking tot respect voor een collectieve verantwoordelijkheid). In het geval van authority ranking (AR) nemen mensen asymmetrische posities in binnen een lineaire hiërarchie, waarbij ondergeschikten hun hiërarchische oversten laten voorgaan, respecteren en (misschien) gehoorzamen, terwijl omgekeerd de leidinggevenden voorrang genieten en pastorale verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van hun ondergeschikten. Voorbeelden zijn militaire hiërarchieën (AR bij het nemen van beslissingen, controle en een hele reeks andere zaken), het aanbidden van de voorouders (AR in termen van offers voor de ouders en verwachtingen op het vlak van bescherming en het afdwingen van normen), monotheïstische religieuze zeden (AR voor de definitie van goed en kwaad door middel van geboden of Gods wil), sociale statussystemen zoals klasse of ethische rangorde (AR met betrekking tot maatschappelijke waardering voor identiteiten), en rangschikkingen zoals we die aantreffen in de sport (AR met betrekking tot prestige). AR-verhoudingen zijn gebaseerd op percepties van legitieme asymmetrie, niet opgelegde macht; ze zijn niet uitbuitend van nature (ook al kan er macht in het spel zijn en veroorzaken ze mogelijk schade).

Bij equality matching (EM) volgen mensen het saldo of het verschil onder de deelnemers om te weten wat er nodig is om het evenwicht te herstellen. Voorbeelden zijn beurtrollen, verkiezingen volgens het principe ‘één persoon, één stem’, gelijke bedeling, maar ook wraak die gebaseerd is op het principe oog om oog, tand om tand. Voorbeelden zijn te vinden in sport en spel (EM met betrekking tot spelregels, procedures, uitrusting en terrein), coöperatieven voor babysitten (EM op het vlak van het uitwisselen van kinderopvang), en vergoeding in natura (EM om een schade weer goed te maken).

Relaties die steunen op market pricing (MP) zijn gericht op maatschappelijk betekenisvolle verhoudingen of tarieven zoals prijzen, lonen, interesten, rente, tienden of kosten-batenanalyses. Geld als middel is niet noodzakelijk, en MP-verhoudingen zijn niet noodzakelijk egoïstisch, competitief, maximaliserend of materialistisch: elkeen van de vier modellen kan dergelijke kenmerken vertonen. MP-verhoudingen zijn evenmin noodzakelijkerwijze individualistisch: een familie kan de CS- of AR- eenheid zijn die een onderneming exploiteren die werkt in een MP-modus ten opzichte van andere ondernemingen. Voorbeelden zijn eigendommen die kunnen worden gekocht, verkocht of gebruikt als investeringskapitaal (land of voorwerpen als MP), huwelijken die contractueel of impliciet worden afgesloten in termen van kosten en baten voor de partners, prostitutie (seks als MP), bureaucratische kosteffectieve standaarden (toewijzing van middelen op basis van MP), utilitaire oordelen over het grootste goed voor het grootste aantal, of eerlijke verdelingsmaatstaven op basis van de geleverde bijdragen (twee vormen van moraliteit als MP), het incalculeren van efficiënte tijdsbesteding en schattingen van het aantal dodelijke slachtoffers (agressie als MP).

Elk maatschappij- of beschavingsmodel is een mengsel van deze vier wijzen, maar we kunnen terecht argumenteren dat er altijd wel één wijze overheerst en haar stempel drukt op de andere, ondergeschikte productiewijzen. Historisch gezien steunde de eerste dominerende productiewijze op verwantschap of wederkerigheid, gebaseerd op afkomst in de zogenaamde tribale gifteconomieën. Het belangrijkste relationele aspect was ergens ‘bijhoren’. Geschenken creëerden relaties en verplichtingen tegenover naaste bloedverwanten, waardoor een ruimer ruilgebied ontstond. Agrarische of feodale maatschappijen werden gedomineerd door authority ranking, wat neerkomt op trouw aan de hiërarchische oversten. Tot slot ligt het voor de hand dat de kapitalistische economie overheerst wordt door market pricing.


P2P en de gifteconomie

P2P wordt vaak omschreven als een gifteconomie (zie bijvoorbeeld Richard Barbrook). Wij zijn echter van mening dat dit vrij misleidend is. De hoofdreden is dat P2P geen vorm van equality matching is. P2P steunt niet op wederkerigheid, maar volgt het adagium dat “iedereen bijdraagt volgens eigen vermogen en bereidheid, en iedereen neemt naargelang eigen noden”. Er is geen sprake van gedwongen wederkerigheid. In de pure vormen van peer-productie worden de producenten niet betaald. Als er sprake is van “geven”, gaat het bijgevolg om eenzijdige geschenken die geen compensatie vereisen; het benutten van peer-geproduceerde gebruikswaarde schept geen wederzijdse verplichting. De opkomst van peer-to-peer gaat gepaard met het ontstaan van nieuwe vormen van de gifteconomie, zoals Local Exchange Trading Systems (LETS) en het gebruik van complementaire valuta die steunen op wederkerigheid. We kunnen die echter niet beschouwen als peer-productie.

Anderzijds betekent dit evenmin dat deze vormen niet complementair zijn, aangezien zowel equality matching als communal shareholding voortvloeien uit dezelfde geest die schenkingen kenmerkt. Peer-productie gedijt het best in de wereld van immateriële goederen, waar de input vrije tijd is en het beschikbare overschot aan IT-middelen. Equality matching, stelsels die gebaseerd zijn op wederkerigheid en coöperatieve productie zijn noodzakelijk in de materiële wereld waar ook de kost van kapitaal een rol speelt. Momenteel biedt peer-productie geen oplossing voor het bestaansonderhoud van haar deelnemers. Daarom zullen veel mensen die geïnspireerd zijn door de egalitaire ethiek hun toevlucht zoeken tot coöperatieve productie, de sociale economie en andere systemen waarin ze een inkomen kunnen verwerven terwijl ze tegelijk hun waarden in eer kunnen houden. In die zin vullen deze stelsels elkaar aan.


P2P en hiërarchie

P2P betekent niet dat er geen hiërarchie of structuur zou zijn. P2P wordt gewoonlijk gekenmerkt door flexibele hiërarchieën en structuren die gebaseerd zijn op verdienste en worden ingezet om participatie mogelijk te maken. Ook de leiding is “gedistribueerd”. Meestal worden P2P-projecten geleid door een kern oprichters, die de oorspronkelijke doelstelling van het project belichamen en het grote aantal deelnemers en microteams die aan specifieke deeltjes werken, coördineren. Hun autoriteit en leiding vloeit voort uit hun bijdrage tot de samenstelling van het project en hun permanente inzet. Het is juist dat peer-projecten soms worden beschouwd als welwillende dictaturen, maar we mogen niet vergeten dat de samenwerking volledig vrijwillig verloopt waardoor dergelijke projecten alleen maar kunnen voortbestaan als de gemeenschap het eens blijft en de mogelijkheid bestaat om te “vertakken” (dat betekent dat het te allen tijde mogelijk is om een nieuw onafhankelijk project op te starten).

De relatie tussen autoriteit en deelname en haar historische ontwikkeling werd treffend beschreven door John Heron:

Er schijnen minstens vier culturele ontwikkelingsniveaus te bestaan, geworteld in niveaus van moreel inzicht:

1. Autocratische culturen die rechten op een beperkende en onderdrukkende manier omschrijven en zonder recht op politieke participatie;

2. Enge democratische culturen waarbij politieke participatie verloopt via vertegenwoordiging, maar de politieke deelname van mensen op andere vlakken zoals onderzoek, godsdienst, onderwijs, economie… onbestaand of zeer beperkt is;

3. Bredere democratische culturen met zowel participatie op politiek vlak als in wisselende mate ook op andere terreinen;

4. Op P2P en de commons gebaseerde culturen binnen een libertair en wereldwijd netwerk dat gericht is op overvloed, en waarbij iedereen gelijkwaardig kan deelnemen op elk vlak van menselijke activiteit.

Deze vier niveaus kunnen we uitdrukken in termen van verhoudingen tussen hiërarchie, samenwerking en autonomie.

1. Hiërarchie bepaalt, controleert en beperkt samenwerking en autonomie;

2. Hiërarchie laat een mate van samenwerking en autonomie toe, maar enkel op politiek vlak;

3. Hiërarchie laat een mate van samenwerking en autonomie toe op politiek vlak en in wisselende mate ook op andere vlakken;

4. Hiërarchie speelt in haar spontane opkomst alleen een rol bij de initiatie en voortdurende bloei van ‘autonomie-in-samenwerking’ op alle vlakken van menselijke activiteit.


P2P en Communal Shareholding

Het P2P-model laat mensen toe om op vrijwillige basis samen te bouwen aan een commons volgens het communistische principe: “van iedereen naargelang zijn mogelijkheden en aan iedereen naargelang zijn behoeften”. De gebruikswaarde die wordt gecreëerd in P2P-projecten is de vrucht van het werk van vrije participanten die zonder dwang samenwerken, en waarbij de gebruikers vrije toegang hebben tot de resulterende gebruikswaarde. De wettelijke infrastructuur die we boven hebben beschreven, creëert een ‘informatiecommons’. De nieuwe commons is verwant met oudere vormen van commons (met name de gemeenschappelijke gronden van de boeren tijdens de middeleeuwen, of de mutualiteiten van de arbeiders tijdens het industriële tijdperk), maar is ook verschillend omdat ze grotendeels immaterieel zijn. De historische commons waren lokaal, werden gebruikt, en soms gereguleerd door specifieke gemeenschappen; de nieuwe commons zijn algemeen beschikbaar en worden gereguleerd door globale collectieven, gewoonlijk affiniteitgroepen. Terwijl de nieuwe commons betrekking hebben op niet-rivaliserende goederen (aangezien ze overvloedig aanwezig zijn), functioneren de oudere vormen van fysieke commons (lucht, water etc.) steeds meer in een context van schaarste. Daarom worden ze ook steeds vaker gereguleerd.


P2P en de markt: immanentie vs. Transcendentie van P2P

P2P en de markt

We kunnen P2P-uitwisseling enkel in markttermen beschouwen in de zin dat individuen vrij zijn om bij te dragen of weg te nemen wat ze nodig hebben, waarbij ze hun eigen neigingen volgen. Een ‘onzichtbare’ hand brengt alles samen maar er komen geen financiële mechanismen bij te pas. Het zijn geen echte markten in de ware betekenis: er zijn geen marktprijzen noch managementcontrole nodig om te beslissen hoe de middelen worden ingezet. Maar er zijn nog andere verschillen:

· Markten functioneren niet naargelang de criteria van collectieve intelligentie en holoptisme, maar eerder als een vorm van intelligentie die vergelijkbaar is aan die van insecten- of vogelzwermen. Ja, er zijn autonome agenten die opereren in een gedistribueerde omgeving, maar elk individu ziet enkel zijn eigen onmiddellijke voordeel.

· Markten zijn gebaseerd op ‘neutrale’ samenwerking en niet op synergetische coöperatie: er wordt geen wederkerigheid gecreëerd.

· Markten opereren voor ruilwaarde en winst, niet rechtstreeks voor gebruikswaarde.

· Terwijl P2P mikt op volledige deelname, vervullen markten alleen de noden van degenen die over koopkracht beschikken.

· De nadelen van de markten zijn ondermeer de volgende:


o Ze functioneren gebrekkig voor het vervullen van gemeenschappelijke noden waarbij geen directe betaling betrokken is (nationale defensie, politiediensten, onderwijs en openbare gezondheidszorg). Bovendien zijn ze niet in staat om negatieve externe factoren in rekenschap te brengen (het milieu, de sociale kosten, toekomstige generaties)

o Aangezien markten de neiging hebben winsten en lonen te drukken, geven ze altijd aanleiding tot “antimarkten” waarbij oligopolies en monopolies hun geprivilegieerde positie gebruiken om druk uit te oefenen op de staat met het doel de markt in hun voordeel te ‘vervalsen’.


P2P en kapitalisme

Ondanks zeer grote verschillen zijn P2P en de kapitalistische markt erg met elkaar verweven. P2P is afhankelijk van de markt en de markt is afhankelijk van P2P. Peer-productie is onderworpen aan de markt omdat peer-productie vooral immateriële gebruikswaarde voortbrengt die de producenten geen inkomen oplevert. Participanten kunnen er niet van leven, ook al geeft peer-productie hun leven waarde en betekenis en kan ze winstgedreven marktalternatieven wegconcurreren door een superieure efficiëntie en productiviteit. Peer-productie heeft enkel betrekking op een deel van de productie, terwijl de markt vrijwel alle sectoren bestrijkt; peer-producenten zijn afhankelijk van een inkomen die verschaft wordt door de markt. Tot dusver vindt peer-productie plaats in de tussenruimten van de markt.

Maar de markt en het kapitalisme zijn ook afhankelijk van P2P. Het kapitalistisch systeem is afhankelijk geworden van gedistribueerde netwerken, in het bijzonder van de P2P-infrastructuur in IT en communicatie. Productiviteit is erg afhankelijk van coöperatief teamwerk, meestal georganiseerd op een manier die is afgeleid uit de Governance van peer-productie. Het feit dat grote IT-bedrijven de ontwikkeling van open source ondersteunen, toont aan dat ze zelfs uit gemeenschappelijke eigendomsregimes werkzaamheden kunnen afleiden. Het algemene bedrijfsmodel lijkt als volgt te werken: ondernemingen ‘surfen’ op de P2P infrastructuur en creëren een meerwaarde via diensten die ze kunnen verpakken in ruilwaarde.

De steun van bedrijven aan vrije software en open source stelt ons echter voor een interessant probleem: is FS/OS software, ondersteund en uiteindelijk zelfs gemanaged door bedrijven, nog wel P2P? Het antwoord luidt: slechts gedeeltelijk! Indien er juridisch wordt gebruikgemaakt van de GPL/OSI- licenties, is het resultaat gemeenschappelijk eigendom. Indien de peer-producenten afhankelijk worden gemaakt van het inkomen, dan kunnen we niet langer spreken van peer-productie, en dat is nog minder het geval als de productie zich moet onderwerpen aan de bedrijfshiërarchie. Kapitalistische krachten gebruiken de toepassingen van P2P bijgevolg maar gedeeltelijk. Het tactisch en instrumenteel gebruik van de P2P-infrastructuur (samenwerkingspraktijken) is maar een deel van het verhaal. Het hedendaagse kapitalisme is in werkelijkheid systeemgebonden aan P2P. Naarmate de hele onderliggende structuur van het kapitalisme gedistribueerd geraakt, nemen de P2P-praktijken toe en wordt het systeem ervan afhankelijk.

De Frans-Italiaanse school van het “cognitief kapitalisme” benadrukt dat waardecreatie vandaag niet langer beperkt blijft tot de onderneming, maar haar wortels vindt in de massale collectieve intelligentie van kenniswerkers, die op basis van een levenslang leerproces en systeemgebonden connectiviteit voortdurend innoveren binnen en buiten de onderneming. Dit is een belangrijk argument aangezien het een universeel basisinkomen zou rechtvaardigen, dat ons de enige oplossing lijkt om aan P2P een breed maatschappelijk draagvlak te geven. Enkel als peer-producenten onafhankelijk zijn van loonarbeid kunnen ze zeer productieve en gemeenschappelijke gebruikswaarde blijven creëren. Betekent dit dat peer-productie slechts immanent is aan het kapitalistisch systeem en bijgevolg niet systeemoverstijgend?


P2P en de “netarchisten”

Het feit dat peer-to-peer-processen ook bijdragen tot specifiekere vormen van gedistribueerd kapitalisme is belangrijker dan de generische relatie die we net beschreven. Het gebruik door bedrijven van open software op grote schaal met de enthousiaste steun van durfkapitaal en grote IT-ondernemingen zoals IBM, creëert een gedistribueerd softwareplatform dat drastisch de monopolierente van bedrijven zoals Microsoft en Oracle ondermijnt, terwijl Skype en VoIP de telecommunicatie-infrastructuur ingrijpend heeft herverdeeld. Bovendien resulteert het in de opkomst van een nieuw bedrijfsmodel dat producten “overstijgt” omdat het zich richt op en dienstverlening die zich ontwikkelt rond het zogenoemde vrije softwaremodel FS/OS. Hele sectoren doen steeds meer een beroep op innovatie die wordt aangedreven door gebruikers en er op dezelfde basis zou zich ook wel eens een nieuw mediamodel kunnen ontwikkelen. Veel kenniswerkers kiezen voor een zelfstandige activiteit en worden micro-ondernemers, waarbij ze steunen op een alsmaar gesofisticeerder wordende samenwerkingsinfrastructuur, een soort van digitale bedrijfscommons.

De winstgedreven krachten die deze nieuwe samenwerkingsplatformen opbouwen en openstellen, vertegenwoordigen een nieuwe subklasse, die ik de netarchische klasse noem. Als we het cognitief kapitalisme definiëren als de dominante positie van intellectuele activa boven industriële activa van vast kapitaal, en bijgevolg op de afhankelijkheid van een uitbreiding van intellectuele eigendomsrechten op gevestigde monopolierente (net als vectoriële kapitalisten zoals beschreven door Mackenzie Wark hun macht te danken hebben aan hun controle over de mediavectoren), dan profiteren deze nieuwe netarchische kapitalisten van de exploitatie van samenwerkingsnetwerken. Het is veelbetekenend dat Amazon een bedrijfsmodel bouwde rond lezersbesprekingen; eBay is een wereldwijd platform voor gedistribueerde veilingen en Google brengt ons inhoud die geleverd wordt door de gebruikers. Maar ook al kunnen intellectuele eigendomsrechten voor die bedrijven soms zorgen voor een occasionele extra duit in het zakje, ligt dit totaal niet aan de basis van hun macht. Die steunt op het feit at ze eigenaar zijn van het platform.

In de brede betekenis is netarchisch kapitalisme een soort kapitalisme dat de peer-to-peer-revolutie omarmd heeft, (en vertegenwoordigt het) alle ideologische krachten die het kapitalisme beschouwen als de ultieme horizon van menselijke mogelijkheden. Het is de kracht achter de immanentie van peer-to-peer. Daar tegenover (maar ook ermee verbonden in een tijdelijke alliantie) staan de krachten van het ‘commonisme’, van degenen die geloven in het potentieel van peer-to-peer om de politieke economie te hervormen naar een model waar de markt niet langer overheerst.


Transcendente aspecten van P2P

Onze bespreking van de immanente aspecten van peer-to-peer -hoe P2P zowel afhankelijk is van als productief voor het kapitalisme- is inderdaad niet het einde van het verhaal. P2P heeft belangrijke transcendente aspecten die verder reiken dan de beperkingen opgelegd door de winstgedreven economie:

· Peer-productie maakt de vrije samenwerking mogelijk van producenten die toegang hebben tot hun eigen productiemiddelen, en de resulterende gebruikswaarde van de projecten nemen de plaats in van winstgedreven alternatieven

· Hoewel systemen met een hogere productiviteit historisch gezien tijdelijk kunnen ingebed zijn in het oude productiesysteem, leiden ze uiteindelijk tot belangrijke omwentelingen en hervormingen van de politieke economie. Een voorbeeld hiervan is de opkomst van kapitalistische productiewijzen binnen het feodaal stelsel. Dit is erg belangrijk omdat leidinggevende sectoren van de winstgedreven economie opzettelijk productieve groei belemmeren (in de muziekindustrie; door het gebruik van patenten) en proberen P2P-productie en sharing illegaal te maken.

· Peer Governance overstijgt zowel de autoriteit van de markt als van de staat

· De nieuwe vormen van universeel gemeenschappelijk bezit overstijgen de beperkingen die eigen zijn aan zowel private als openbare eigendomsvormen en herconstitueren een dynamisch terrein van de commons.

In een tijd waarin juist het succes van de kapitalistische productiewijze de biosfeer van de planeet in gevaar brengt en steeds meer fysieke en psychische schade berokkent aan de bevolking, is de opkomst van dergelijke alternatieven bijzonder aantrekkelijk. Ze beantwoorden aan de nieuwe culturele verzuchtingen van brede lagen van de bevolking. Het ontstaan en de groei van P2P gaat dan ook gepaard met een nieuwe arbeidsethiek (zie de Hacker Ethic van Pekka Himanen), met nieuwe culturele praktijken zoals peer-kringen in spiritueel onderzoek (coöperatief onderzoek van John Heron), maar vooral met een nieuwe politieke en sociale beweging die tot doel heeft haar groei te bevorderen. De nog altijd prille P2P-beweging (met inbegrip van de vrije software en open source beweging, de open access beweging, de vrije cultuurbeweging en andere), die de organisatiemethodes en doelstellingen van de andersglobaliseringsbeweging weerspiegelt, is snel op weg om uit te groeien tot het equivalent van de socialistische beweging uit het industrieel tijdperk. Ze is een sterk alternatief op het status quo en de uitdrukking van de groeiende sociale kracht van de kenniswerkers.

Het doel van peer-to-peer theorie is de transformatieve praktijken van deze bewegingen theoretisch te onderbouwen. Het is een poging om een diepgaand begrip te ontwikkelen van de stelling dat een nieuwe samenlevingsvorm, gebaseerd op het centraal stellen van de commons en binnen een hervormde markt en staat, binnen het bereik ligt van de menselijke mogelijkheden. Een dergelijke theorie zou niet alleen de dynamiek van peer-to-peer-processen behoorlijk moeten uitleggen, maar ook de manier waarop ze overeenkomen met andere intersubjectieve dynamische processen, zoals de manier waarop P2P de methodes van wederkerigheid, de markt en hiërarchie herkneedt; op welke ontologische, epistemologische en axiologische transformaties deze evolutie rust; en wat een positieve P2P-ethiek eventueel zou kunnen zijn. Een cruciaal element van een dergelijke peer-to-peer-theorie is het ontwikkelen van tactieken en een strategie voor dergelijke transformatieve praktijken. De hamvraag is: kan peer-to-peer verder worden uitgebreid dan de immateriële wereld waarbinnen ze tot stand kwam?


The uitbreiding van de P2P productiewijze

Wat zijn de kansen van P2P om zich verder uit te breiden buiten de grenzen van de wereld van niet-rivaliserende immateriële goederen, gezien haar afhankelijkheid van het heersende marktmodel? Over die mogelijkheid brengen we de volgende hypothesen naar voor:

· P2P kan zich niet alleen ontwikkelen in de immateriële wereld van ideeën- en softwareproductie, maar overal waar er toegang is tot gedistribueerde technologie: resterende computing-cycles, gedistribueerde telecommunicatie en alle virale communicatie meshworks.

· P2P kan overal ontstaan waar andere vormen van gedistribueerd vast kapitaal beschikbaar zijn: dat is bijvoorbeeld het geval bij carpooling, de tweede meest gebruikte manier om zich te verplaatsen in de VS.

· P2P kan overal ontstaan waar het ontwerpproces kan worden losgekoppeld van het materiële productieproces. Grote kapitaalintensieve productiesystemen zijn verzoenbaar met afhankelijkheid aan P2P-processen voor ontwerp en concept.

· P2P kan overal ontstaan waar gedistribueerd financieel kapitaal bestaat. Initiatieven zoals de Zopa bank tonen dit aan. Mogelijkheden zijn bijvoorbeeld gemeenschappelijke aankopen en het gebruik van grote kapitaalgoederen. Een ander voorbeeld is overheidssteun en de financiering van de ontwikkeling van open source. P2P kan worden uitgebreid en ondersteund door de introductie van een algemeen basisinkomen.

Deze laatste maatregel die een inkomen in het leven zou roepen dat onafhankelijk is van loonarbeid biedt de mogelijkheid om een verdere ontwikkeling van door P2P opgewekte gebruikswaarde verder te ontwikkelen. De ethiek van “volledige activiteit” van P2P ter vervanging van “volledige tewerkstelling” is een nieuw krachtig argument ten voordele van een basisinkomen: het is niet alleen een zeer effectief middel om armoede en werkloosheid te bestrijden, maar het schept ook nieuwe gebruikswaarde voor de samenleving.

We kunnen ons echter moeilijk voorstellen dat productie en uitwisseling van gebruikswaarde de enige productiewijze zou kunnen zijn; het is realistischer om peer-to-peer als een deel van het veranderingsproces te beschouwen. In een dergelijk scenario zou peer-to-peer naast andere intersubjectieve productiewijzen bestaan, en deze tegelijk diepgaand hervormen.

Een op de commons gebaseerde politieke economie zou zich ontwikkelen rond peer-to-peer, maar samen bestaan met:

- een sterke en hernieuwde ruimte van wederkerigheid (gifteconomie) gecentreerd rond de introductie van complementaire op tijd gebaseerde munteenheden;

- een hervormde ruimte van marktwisselkoersen, een soort van “natuurlijk kapitalisme” zoals beschreven door Paul Hawken, David Korten en Hazel Henderson, waarbij de kost voor natuurlijke en sociale reproductie niet langer veruitwendigd zou worden en die afstand neemt van noodgedwongen groei door middel van een “throughput economy” zoals beschreven door Herman Daly.

- Een hervormde staat die rekening houdt met een veelheid van stakeholders en die niet langer onderworpen is aan zakelijke belangen, maar optreedt als rechtvaardige rechter tussen de commons, de markt en de gifteconomie.

Een dergelijke doelstelling kan een inspiratiebron zijn voor een krachtige alternatief tegenover de neoliberale overheersing en een caleidoscoop creëren van “commonistische” bewegingen die in grote lijnen geïnspireerd worden door deze doelstellingen.


Bibliografie

  1. Barbrook, Richard. Media Freedom. London: Pluto, 1995.
  2. Ferrer, Jorge N. Revisioning Transpersonal Theory: A Participatory Vision of Human Spirituality. Albany: SUNY, 2001.
  3. Fiske, Alan Page. Structures of Social Life. New York: Free Press, 1993.
  4. Gunderson, Lance H. and C.S. Holling. Panarchy: Understanding Transformations in Systems of Humans and Nature. Washington, D.C.: Island Press, 2001.
  5. Heron, John. Sacred Science. Llangarron, Ross-on-Wye, UK: PCCS Books, 1998.
  6. Galloway, Alexander. Protocol: How Control Exists After Decentralization Cambridge, Mass.: MIT Press, 2004.
  7. Himanen, Pekka. The Hacker Ethic and the Spirit of the Information Age. New York: Random House, 2002.
  8. Inglehart, Ronald. Culture Shift in Advanced Industrial Society. Princeton, N.J.: Princeton University Press, 1989.
  9. Kane, Pat. The Play Ethic: A Manifesto for a Different Way of Living. London: Macmillan, 2003.
  10. Lazzarato, Maurizio. Les révolutions du capitalisme. Paris: Les Empêcheurs de penser en rond, 2004.
  11. Lessig, Lawrence. The Future of Ideas. New York: Vintage, 2002.
  12. Lessig, Lawrence. Free Culture. New York: Penguin U.S.A., 2004.
  13. Raymond, Eric. The Cathedral and the Bazaar. Sebastopol, CA: O'Reilly, 2001.
  14. Sagot-Duvauroux, Jean-Louis. Pour la gratuité. Paris: Desclée-De Brouwer, 1995.
  15. Sahlins, Marshall D. Stone Age Economics. Chicago: Aldine, 1972.
  16. Skolimowski, Henryk. The Participatory Mind. New York: Penguin USA, 1995.
  17. Skrbina, David. Panpsychism in the West. Cambridge, MA: MIT Press, 2005.
  18. Stallman, Richard. Free Software, Free Society. Boston, MA: GNU Press, 2002.
  19. Stewart, John. Evolution's Arrow. Canberra: Chapman Press, 2000.
  20. Surowiecki, James. The Wisdom of Crowds. New York: Anchor, 2005.
  21. Tuomi, Ilkka. Networks of Innovation. Oxford: Oxford University Press, 2003.
  22. Vercelonne, Carlo, dir. Sommes-nous sorti du capitalisme industriel? Paris: La Dispute, 2003.
  23. von Hippel, Eric. The Democratization of Innovation. Cambridge, MA: MIT Press, 2004.
  24. Wark, McKenzie. A Hacker Manifesto. Cambridge, MA: Harvard University Press, 2004.
  25. Weber, Steve. The Success of Open Source. Cambridge, MA: Harvard University Press, 2004.