De nieuwe triarchie: de commons, de bedrijven, de staat

From P2P Foundation
Jump to navigation Jump to search


Bron

Jean Lievens:

De nieuwe triarchie: de commons, de bedrijven, de staat

Vertaling van het artikel van Michel Bauwens “The New Triarchy: The Commons, Enterprise, The state

Gepubliceerd op 29/10/2010 op de website van de Heinrich Böll Stiftung

URL = http://www.boell.de/economysocial/economy/economy-bauwens-triarchy-commons-enterprise-state-10482.html


Tekst

Michel Bauwens:

"De P2P Foundation stelt het concept ‘peer-to-peer’ centraal, dat is het vermogen om je op vrijwillige basis te verbinden met anderen om gemeenschappelijke waarde te scheppen. We noemen dit meer specifiek –in navolging van de structurele antropologie van Alan Page Fiske, “communal shareholding” (“gemeenschappelijke participatie”), de niet-wederkerige uitwisseling tussen een individu en een totaliteit. Die totaliteit noemen we de commons.

Commons kunnen op verschillende manieren onderverdeeld worden, bijvoorbeeld lokaal/regionaal/globaal, maar ook rond de polariteit rivaliserend/niet-rivaliserend. Commons die bestaan uit rivaliserend goederen kunnen al dan niet hernieuwbaar zijn, maar in elk geval zijn er regels nodig die de uitwisseling tussen de commons en hun gebruikers/bijdragers/leden reglementeren. Hoewel digitale commons afhankelijk zijn van een rivaliserende fysieke infrastructuur, overheerst er niettemin een non- of antirivaliteit en niet-wederkerige uitwisseling vormt geen probleem.

We zijn gewoon om de samenleving in drie sectoren te verdelen. Wat we hier willen aantonen, is hoe de nieuwe peer-to-peer dynamiek, teweeggebracht door netwerkinfrastructuren, de onderlinge verhoudingen tussen die drie sectoren aan het veranderen is.

In het huidige systeem van ‘cognitief kapitalisme’ overheerst de privésector die bestaat uit bedrijven en ondernemingen die betrokken zijn in competitieve kapitaalaccumulatie. De staat is belast met de verdediging van dit proces. Hoewel het maatschappelijk middenveld via de burger in theorie ‘soeverein’ is en de staat ‘verkiest’ worden zowel het maatschappelijk middenveld als de staat in de praktijk gedomineerd door de private sector.

Dat betekent uiteraard niet dat de staat alleen maar een instrument is in handen van privébedrijven. Volgens mij vervult de staat drie tegensprekelijke functies. Een ervan is de bescherming van het gehele systeem, dat overheerst wordt door privéondernemingen, en dit wordt bepaald door een machtsevenwicht tussen niet alleen verschillende private economische sectoren, maar ook door het sociaal evenwicht tussen de bedrijfswereld en het maatschappelijk middenveld, kapitaal en arbeid. Alleen als dit machtsevenwicht ernstig verstoord geraakt, wordt de staat ofwel een privaat instrument in de handen van een of ander dominante ondernemerskliek, of wordt ze relatief onafhankelijk zoals het geval is bij een fascistische staat.

Wat de eerste functie betreft, namelijk de staat als beschermer van het gehele systeem onder de heerschappij van het kapitaal, moeten we er twee aan toevoegen. De staat is de beschermer van het maatschappelijk middenveld, afhankelijk van het machtsevenwicht en de verwezenlijkingen van de sociale bewegingen. En tot slot is ze ook de verdediger van haar eigen onafhankelijke belangen.

In de 20ste eeuw waren we getuige van drie historische scenario’s. Onder het fascisme verwerft de staat een grote onafhankelijkheid tegenover de privésector, die kan worden ondergeschikt aan de staat. Onder de welvaartstaat wordt de staat de beschermer van het sociaal machtsevenwicht en beheert ze de verwezenlijkingen van de sociale bewegingen; en tot slot dient ze heel direct de belangen van de financiële sector onder de neoliberale verzorgingsstaat voor bedrijven, ook de ‘marktstaat’ genoemd.

Elke sector beschikt over eigen hoofdinstellingen en eigendomsvormen.

De staat beheert een openbare sector die ze zelf bezit.

De privésector onder een stelsel van privé-eigendom is gericht op winst, laat zowel positieve als negatieve sociale en natuurlijke externe factoren buiten beschouwing en gebruikt haar maatschappelijk overwicht om de staat te gebruiken en te domineren. Het maatschappelijk middenveld heeft eigen mechanismen om een zekere macht uit te oefenen, maar de meeste burgers bevinden zich in een nadelige positie omdat ze geen productiemiddelen bezitten.

Niettemin beschikt ook het maatschappelijk middenvel wel degelijk over macht dankzij zijn vermogen om sociale bewegingen en organisaties te creëren. Daaronder horen religieuze instellingen, burgerlijke verenigingen, politieke partijen, de arbeidersbeweging, identiteit- en sectorale bewegingen en vooral vanaf de jaren 60 probleemgerichte non-profits. Binnen de context van het industrieel en cognitief kapitalisme verdwenen de commons van de natuurlijke hulpbronnen geleidelijk, en de instelling van de commons werd een niet-speler in de tweestrijd tussen de private sector en de overheidssector, beïnvloed door de relatieve sterkte of zwakte van het maatschappelijk middenveld en zijn bijhorende bewegingen.

Het kapitalisme maakte doorheen de geschiedenis een pendelbeweging tussen de private en openbare sector, en in de gevechten voor meer of minder overheidstussenkomst waren de commons meestal irrelevant.

Die configuratie is echter aan het veranderen en ik denk dat hiervoor twee factoren een rol spelen. De eerste is de ecologische crisis, de bedreiging van de biosfeer door de activiteiten van “zelfzuchtige” marktspelers; de tweede is de rol van de nieuwe digitale commons. De eerste factor is natuurlijk de aanhoudende schade die wordt toegebracht aan de biosfeer door pollutie, uitputting van de grondstoffen, bedreigde biodiversiteit, klimaatverandering en andere soortgelijke fenomenen. Het wordt steeds duidelijker dat het kapitalistisch systeem, dat door zijn DNA niet in staat is om rekening te houden met externe factoren, en de motor voor oneindige groei dat er deel van uitmaakt, de planeet in gevaar brengen. Tegelijkertijd heeft het idee van economieën onder staatsbezit en centrale planning zijn aantrekkingskracht als alternatief verloren. Dat leidt tot een heropleving van het idee van commons van natuurlijke hulpbronnen, aangezien studies door Ostrom hebben aangetoond dat er geen enkele werkende commons is die het milieu ooit heeft geschaad.

De tweede factor is de opkomst van de digitale commons. De ervaring van het gemeenschappelijk creëren van kennis, cultuur, software en design door de combinatie van vrijwillige bijdragen, bedrijfscoalities en op voordelen gerichte verenigingen die zich ontfermen over de infrastructuur, heeft een nieuw, tastbaar elan gegeven aan het idee van de commons die door iedereen zonder onderscheid kan worden gebruikt en waartoe iedereen kan bijdragen. Het heeft de productie-, distributie-, transactie- en coördinatiekosten voor immateriële waarde die ook de kern uitmaakt van alles dat we fysiek produceren (aangezien dat alles wat we maken eerst moet ontworpen worden) drastisch verminderd. Communiceren is voor minstens een miljard internetgebruikers opnieuw een reguliere ervaring geworden en de digitale commons hebben aanwijsbare voordelen op het vlak van efficiëntie, degelijkheid en samenwerking in vergelijking met hun private rivalen. Ze werken ook inspirerend voor onze visie op de organisatie, schepping en bescherming van de fysieke commons.

Het gecombineerde resultaat van het falen van staatsfundamentalisme in 1989 en de ideologie van de zogenaamde “vrije markt” in 2008, gekoppeld aan de opkomst van peer-to-peer-praktijken en de commons, heeft dit alternatief opnieuw op de dagorde geplaatst.

Peer-productie geeft ons een voorafbeelding van hoe een samenleving die gericht is op de commons er zou uitzien. Centraal staan de commons en de gemeenschap die ertoe bijdraagt, hetzij vrijwillig, hetzij als bezoldigde werknemers van bedrijven. Dit gebeurt aan de hand van samenwerkingsplatforms die open standaarden gebruiken. Rond de commons rijzen ondernemingen die toegevoegde waarde creëren om op de markt te brengen, maar die de commons waarop ze steunen ook ondersteunen en uitbreiden. Een derde partner zijn de op voordelen gerichte verenigingen die de samenwerkingsinfrastructuur beheren. De overheden zouden hier een rol kunnen spelen als ze de bestaande commons of de creatie van nieuwe zou ondersteunen gezien de waarde die dit oplevert voor de samenleving.

Anti- of niet-rivaliserende commons hoeven zich geen zorgen te maken dat hun voorraden zullen uitgeput geraken en hebben bijgevolg geen trusts nodig. Ze gebruiken wel op peer-productie gebaseerde eigendomsvormen zoals speciale licenties, die ervoor zorgen dat de gemeenschappelijke productie niet wordt geprivatiseerd en dat degenen die de commons gebruiken en er bovenop verbeteringen aanbrengen tegelijk ook de commons zelf verbeteren. Maar commons van rivaliserende of uitputbare goederen hebben een trust nodig.

Algemeen gesproken kunnen we stellen dat indien een commons niet gemaakt is zoals digitale commons, het geërfd is van de natuur of van voorgaande generaties, wordt doorgegeven in vertrouwen en in vruchtgebruik zodat het kan opnieuw kan worden overgedragen aan onze nakomelingen. De aangewezen instelling voor dergelijke commons is de trust die een ondernemingsvorm is die niet kan raken aan haar hoofdkapitaal maar het moet in stand houden.

Zo komen we tot de volgende nieuwe triarchie:


  • de staat met haar openbaar bezit en representatieve bestuursmechanismen (in het beste geval)
  • de privésector met de onderneming en privé-eigendom
  • de commons met de trust (of de op voordelen gerichte vereniging *), die ‘eigendom’ is van al zijn leden (het woord is echter niet heel juist in de context van de commons omdat die een andere filosofie hanteert betreffende eigendom).

De opkomst van de dynamiek van peer-to-peer en de commons betekent uiteraard niet dat de maatschappij meteen radicaal zal veranderen. Ik denk dat we ons mogen verwachten aan verschillende fasen. In een eerste fase komen de commons op als louter een toegevoegd alternatief. Maar naarmate hun waarde duidelijker wordt en er sociale bewegingen rond ontstaan die ze voortbrengen, verdedigen en uitbreiden, zullen ze steeds meer uitgroeien tot een subsector binnen de maatschappij die alsmaar meer invloed zal uitoefenen op het geheel. Uiteindelijk breekt een fase aan waarbij de maatschappij zich moet hervormen (laten we dit het pariteitniveau noemen). Het is evenwel niet realistisch dat de staatsvorm die gecreëerd werd om een bepaalde klassenstructuur te verdedigen ook kan dienen om de nieuwe structuur te beheren. Daarom moet er op een bepaald moment een faseovergang en transformatie plaatsvinden. Laten we ons even voorstellen hoe een door de commons gedomineerde samenleving er na die faseovergang zou uitzien:

Centraal hebben we een verzameling commons, vertegenwoordigd door trusts en op voordelen gerichte verenigingen die hun gezamenlijke activa beschermen ten gunste van de huidige en toekomstige generaties.

De commons ‘leent het gebruik van zijn middelen uit’ aan ondernemers. Met andere woorden: er bestaan nog altijd bedrijven, maar geen kapitalisme dat gebaseerd is op oneindige groei. Het is echter onwaarschijnlijk dat traditionele ondernemingen die geen rekening houden met externe factoren in hun huidige vorm blijven voortbestaan. Het is waarschijnlijker dat de bedrijfsvormen zullen beïnvloed worden door de commons en dat de winst zal onderworpen worden aan andere doelstellingen die overeenstemmen met het onderhoud van de commons. Het is eveneens waarschijnlijk dat die entiteiten in bezit zullen zijn van de producenten en niet van abstract kapitaal (we spreken hier na de faseovergang).

De staat blijft bestaan, maar verandert radicaal van karakter. Veel van haar functies worden overgenomen door instellingen van de commons, maar aangezien deze in de eerste plaats bekommerd zijn om zichzelf en niet om het algemeen welzijn, is er nog altijd een overheid nodig die waakt over het systeem in zijn geheel, die de verschillende commons kan reguleren en de commoners beschermen tegen mogelijke misbruiken. In ons scenario verdwijnt de staat dus niet, maar is ze wel flink veranderd. Ze zal ook veel kleinschaliger zijn dan nu en haar overblijvende bevoegdheden zullen veel democratischer functioneren en steunen op burgerparticipatie.

In onze visie staat peer-productie die via de commons steunt op het maatschappelijk middenveld garant voor de waardecreatie door de private sector, en de rol van de partnerstaat is het mogelijk maken en stimuleren van de creatie van gemeenschappelijke waarde. Hoewel sommigen dit als een contradictio in terminis kunnen beschouwen, zal de nieuwe peer-to-peer staat er een zijn die ondergeschikt is aan de commons, op een vergelijkbare manier als ze vandaag onderworpen is aan de private sector. Als onze hypothese correct is, zal een dergelijke peer-to-peer staat een veel bescheidener rol spelen dan de klassieke staat omdat instellingen van het maatschappelijk middenveld die onderling met elkaar verbonden zijn via processen van globale Governance veel van haar taken zal hebben overgenomen. Deze triarchie is de institutionele kern die het duale systeem van de privésector versus de overheid dat kenmerkend is voor het huidige overheersende model van de kapitalistische samenleving zal vervangen."


Nota

  • We verkiezen de term “op voordelen gerichte vereniging” omdat we die instellingen positief willen benaderen en niet als negaties van de huidige dominerende modellen. Tegenover de winstgedreven onderneming willen we dus geen “vereniging zonder winstdoel” stellen, wel een vereniging die gericht is op voordelen.