Copyright, Copyleft, Copygift

From P2P Foundation
Jump to navigation Jump to search

Copyright, Copyleft, Copygift, [1] door McKenzie Wark.

URL = http://www.skor.nl/article-3091-nl.html.

Copyright, Copyleft, Copygift

Het huidige systeem van de vrijemarkteconomie en het bestaande juridisch systeem belemmert de vrije ontwikkeling van onze cultuur. Om dit te veranderen pleit McKenzie Wark, auteur van A Hacker’s Manifesto, voor een verschuiving van een handelseconomie naar een gifteconomie, waar sociale relaties centraal staan in plaats van commerciele.

Elk kunstwerk of literair werk, in welk medium dan ook, wordt als het ook maar enigszins interessant is op zeker moment een avontuur. Meestal wordt het avontuur beleefd tijdens het maken, voordat het werk af is. “Het werk is het dodenmasker van zijn conceptie’’, aldus Walter Benjamin. Maar het kan ook gebeuren dat het avontuur pas begint of nog doorgaat nadat het werk af is, en het met nieuwe problemen bezielt. Dat is mij overkomen. Ik heb ooit een boek geschreven over intellectueel eigendom. In principe ben ik daar tegen. In dat boek, getiteld A Hacker Manifesto, schreef ik: “Informatie wil vrij zijn maar wordt overal geketend’’. Digitale representatie is een eeuwenoude eigenschap van informatie waarvoor de tijd eindelijk gekomen lijkt te zijn. De relatie tussen digitaal gecodeerde informatie en het materiaal waarop je die vindt – de pagina, het scherm, de schijf, de drive – is volkomen arbitrair geworden. In principe zou dezelfde informatie net zo goed op deze pagina als op die schijf of die website kunnen staan. Een merkwaardige ontologische eigenschap van informatie, iets dat deel uitmaakt van haar wezen, is nu volop actief in de wereld – en veroorzaakt daar allerlei problemen. Niet in de laatste plaats voor de auteurs. Niet in de laatste plaats voor mij. Enerzijds is er een omvangrijke sociale beweging opgekomen die intuïtief aanvoelt dat digitale informatie betekenis heeft als sociaal feit. Tot deze sociale beweging met zijn meer publieke en zelfbewuste vormen, behoren de bewegingen van Creative Commons, Open Source en Free Software. Maar die vormt nog maar het topje van de ijsberg. Eronder gaat een wijdverbreide cultuur schuil van bestanden delen, met behulp van ‘torrent-protocols’ of gewone cd’s die onderhands worden doorgegeven. Dit particuliere economische stelsel van elkaar gratis dingen geven is inmiddels overal doorgedrongen. Deze ‘gifteconomie’, waarin het artefact niets is en zijn digitale informatie alles, is een misschien nog wel belangrijker onderdeel van deze sociale beweging dan de aspecten die meer publiekelijk worden verkondigd. Anderzijds zijn er de gevestigde belangen van het bedrijfsleven dat, vooral in de ‘overontwikkelde’ landen, om in de markt te blijven een steeds sterker beroep doet op zijn portfolio’s van handelsmerken, patenten, copyrights en de wetgeving op het gebied van handelsgeheimen. In A Hacker Manifesto stel ik dat het optreden van deze bedrijven de juridische uitdrukkingsvorm is van een nieuw type klassebelang. Niet langer een klasse van kapitalisten, maar een klasse van ‘vectoralisten’. De sleutel tot hun macht bestaat niet uit fysiek kapitaal, zoals fabrieken en pakhuizen, maar uit de vectoren waarlangs controle kan worden uitgeoefend over informatie, zoals de logistiek van bevoorradingsketens, en de merken, patenten en copyrights waaronder de schat aan informatie van het bedrijf wordt beschermd. De vectoralistenklasse verkoopt maar af en toe dingen. Ze verkoopt beelden, ideeën, data, die aan willekeurig wat kunnen worden vastgehecht, van T-shirts tot dvd’s, van pillen tot ipods.

Hackersklasse

Ingeklemd tussen de sociale beweging van vrij toegankelijke cultuur en de bedrijfsbelangen van deze vectoralistenklasse zit wat ik de hackersklasse heb genoemd. Niet alleen computerhackers, maar iedereen die nieuwe informatie maakt, als wetenschapper of kunstenaar, of als schrijver of musicus. Deze hackersklasse, de creatieve menigte, heeft belangen die in feite het dichtst liggen bij de sociale beweging van vrij toegankelijke cultuur en de nieuwe gifteconomieën die er spontaan door worden gecreëerd. Intellectueel eigendom wordt gepresenteerd alsof het de belangen dient van de ‘schepper’, maar in feite staan de belangen van de ‘eigenaar’ centraal. In de praktijk is het maken van een muziekstuk of een kunstwerk of een nieuw verdovend middel niet iets wat je in je eentje kan doen. Je hebt de hulp nodig van de eigenaren van de vectoren waarlangs dit werk kan worden verspreid. Uiteindelijk verkoop je dus je rechten als schepper aan degenen die de middelen hebben om er iets waardevols van te maken – de vectoralistenklasse. Ik heb hierover dus een boek geschreven, A Hacker Manifesto, en kwam precies in deze situatie terecht. Een boek is niet meer dan een persoonlijk dagboek tenzij iemand anders het leest, maar het is niet eenvoudig om ervoor te zorgen dat anderen het lezen. Natuurlijk heb ik er onvoltooide versies van op het internet gezet, om precies te zijn via de mailinglist van nettime.org. Het werd besproken, belachelijk gemaakt, afgewezen, maar ook opnieuw geplaatst, op websites gezet, enzovoort. Het leidt nog steeds een schimmig bestaan als een van die teksten waarmee mensen uit de wereld van de internetkunst en -theorie al wel eens vluchtig kennis gemaakt zullen hebben. Dankzij het boek kreeg ik uitnodigingen. Ik reisde ermee de wereld over. Er kwamen (ook goede) ‘amateurvertalingen’ in het Spaans en het Frans. Het was, op piepkleine schaal, de nieuwe gifteconomie in de praktijk. Maak iets, geef het weg, laat mensen het vinden en ermee doen wat ze willen, en vroeg of laat komt iemand met een tegengeschenk. Iemand zal iets in ruil aanbieden, al is het maar zijn tijd en aandacht voor wat je hebt gemaakt. Er is niets nobels of zelfopofferends aan deze gifteconomie. Je hebt er geen heiligen voor nodig. Ze maakt alleen gebruik van de vreemde ontologische eigenschappen van het digitale om mogelijk te maken dat op nieuwe manieren sociale relaties worden gecreëerd vanuit de menselijke ijdelheid. Iedereen die iets maakt, een kunstwerk, een song, een tekst, wil dat mensen aandacht aan hem besteden. Een manier om de aandacht van mensen te krijgen is ze je werk te geven. Zoals elk geschenk brengt dit de – in dit geval zeer bescheiden – verplichting met zich mee om het geschenk als iets meer te behandelen dan louter een ding, louter waar.

Sociale relaties

De digitale technologie maakt een wijde verspreiding van het geschenk mogelijk. Iedereen heeft tegenwoordig een blog die door iedereen gelezen kan worden; alleen is er niemand om hem te lezen, omdat iedereen het te druk heeft met het schrijven van zijn eigen blog. Zo levert deze wildgroei van het vrij toegankelijke nieuwe gifteconomieën op. Bloggers posten commentaren op de blogs van anderen. Ze voegen elkaar toe aan hun bloglijsten. Ze houden groepsblogs. Er vormen zich kleine aandachtsgemeenschappen. Het ging precies zo in de tijd van de nieuwsgroepen in de jaren negentig (en daarvoor bij The WELL en de virtuele prikborden). Het is niet genoeg dat dingen vrij toegankelijk zijn, het gaat er ook om sociale relaties te creëren die de mensen een bescheiden maar wijdverspreide verplichting opleggen om wat de ander doet als meer te behandelen dan louter objecten, louter waar. Het gaat erom dat je jezelf als nog iets anders ziet dan een consument. Dit is de sociale kern van de sociale beweging rond vrij toegankelijke informatie. Het gaat in feite niet om technologie, al is die er wel een onderdeel van. In feite gaat het ook niet om wetten. Juristen als Lawrence Lessig hebben belangrijke bijdragen geleverd aan de beweging, maar de fundamentele vragen zijn niet van juridische aard. Het gaat om nieuwe soorten sociale relaties. Sterker nog: het gaat om de mogelijkheid van sociale relaties. Het is moeilijk geen consument te zijn. Dat zijn we immers het grootste deel van de tijd wel. Er is werk, waarmee we ons geld verdienen, en er is niet-werk, waar we het geld uitgeven. De meeste tijd gaat op aan het bedienen van consumenten of het bediend worden als consument. In haar vectoralistische vorm heeft de warencultuur een verfijnde manier ontwikkeld om ons als haar consumenten te behandelen. Het gaat erom een beeld en een merk te creëren voor koopwaar die daardoor iets meer wordt dan louter een ding. Het ding – of het nu een T-shirt is of een pak sinaasappelsap – is de ondersteuning voor een ervaring, overgebracht door een merk en een beeld die maken dat we ons speciaal, uniek voelen. De constellatie aan merken waarmee ik mezelf omring maakt me misschien niet uniek, maar wel zeldzaam. Een merk maakt je zeldzaam. De schoenen die ik op dit moment aan heb zijn van het merk Roos. Voor de gemiddelde sportschoenenliefhebber zijn ze niets bijzonders, maar voor mij wel. Hun logo is een kangoeroe, en omdat ik uit Australië kom, voel ik een vage affiniteit met deze schoenen. Ik ben misschien niet de enige man die ze draagt, maar waarschijnlijk wel een van de heel weinige Australiërs, en misschien wel de enige Australiër die ze in het roze heeft. Wat voor schoenen geldt, geldt ook voor boeken. Ik koop meer boeken dan schoenen. Ik stel me tevreden met matig interessante schoenen, maar voor zeldzame en exotische boeken loop ik graag een eind om, zodat ik er op mijn boekenplanken mee kan pronken en ze soms zelfs kan lezen. Boekenfetisjisten weten, net als schoenenliefhebbers, dat het uitmaakt wat voor merk erop staat. Als het is uitgegeven door Verso of Semiotext(e), dan vergroot dat de kans dat ik het zal aanschaffen. Net als elke schoenenliefhebber ben ik me ervan bewust hoe merken producten kunnen opwaarderen. Dingen waarmee de kleinere, hippere uitgevers hun nek hebben uitgestoken worden door Routledge of Continuum opgepikt en groot op de markt gebracht.

Dilemma

Ziedaar mijn dilemma: ik heb een boek geschreven tegen intellectueel eigendom, maar om het gelezen te krijgen, om het boven een bepaald niveau te krijgen, had ik een uitgever nodig – en een uitgever met een bekende naam. Je krijgt een tekst wel gelezen als je hem gratis weggeeft, vooral als je een overtuigd deelnemer bent aan de gifteconomie. Als je aandacht hebt voor de teksten van anderen, dan zullen sommigen van die anderen wel aandacht hebben voor die van jou. Maar de meeste mensen bepalen waarde in de cultuur nog steeds in termen van koopwaar. Als het geen merk heeft en niet op de markt is gebracht, hoe kan het dan enige waarde hebben? Ik stuurde A Hacker Manifesto dus naar een half dozijn uitgevers, die het allemaal afwezen. Helaas zeiden ook twee van mijn persoonlijke favorieten, Verso en Semiotext(e), nee. Waarmee een eind kwam aan de droom van elke schrijver om het merk te worden dat we het liefst consumeren. De uitgever die ja zei, was Harvard University Press. Ik stuurde het manuscript naar hoofdredacteur Lindsay Walters, die me een week later opbelde. Lindsay was redacteur geweest bij mijn derde lievelingsuitgeverij – University of Minnesota Press – in de tijd dat die een prachtige serie uitgaf, getiteld Theory and History of Literature. Bij Minnesota gaf Lindsay Bataille, Lyotard, Deleuze, Guattari en Jameson uit. Bij Harvard geeft hij Benjamin, Spivak, Hardt en Negri uit. Zonder mezelf wijs te maken dat ik ook op dat lijstje thuishoorde, was ik niettemin blij me in zulke bekwame handen te bevinden. Er was één probleem: Harvard wilde het boek niet uitgeven onder de licentie van Creative Commons. Daar viel niet over te praten. Dus wat moest ik doen? Eerlijk gezegd heb ik nooit gedacht dat Creative Commons de oplossing was. Het is een nuttig instrument, of liever gezegd een set instrumenten, net als zijn voorganger, de General Public License. Maar ik denk niet dat het bij sociale bewegingen om juridische kwesties gaat. Het gaat om het creëren van nieuwe relaties. Dat was op dat moment nog maar een vermoeden. Ik zou geen kans krijgen hierover verder door te denken voordat het boek uitkwam. Op dat moment dacht ik alleen maar: geef uit en barst verder maar.

Begerenswaardig

Het beviel me prima om met Harvard samen te werken. Ik hield een lezing voor hun personeel. Ik hield ook een lezing voor medewerkers van de verkoopdienst. Die is het moeilijker naar de zin te maken, maar we vonden elkaar in onze gemeenschappelijke liefde voor obscure boekwinkeltjes. We waren het erover eens dat het boek zelf iets moois moest zijn, een begerenswaardig object. Ontwerper Tim Jones gaf het boek een klassieke ‘look’, alsof het niet een flitsende, modieuze kijk op de internetcultuur was, maar iets heel anders. Iets van een andere tijd. Het moest een mooi ontwerp hebben, om de mensen een reden te geven het als object te willen hebben, zelfs als de ideeën die erin stonden ook allemaal voor niks op het internet te vinden waren. De – inmiddels zeldzame – eerste druk had zelfs een prachtig stofomslag van doorzichtig plastic. Het verkocht behoorlijk goed. Het werd gerecenseerd. Ik werd op meer plekken uitgenodigd. Maar nu lagen de zaken anders. Ik behoorde niet langer tot de gifteconomie van kibbelende maar in zekere zin toch gelijkgezinde internettheoretici, kunstenaars en activisten. Ik was de auteur van een boek. Het was niet mijn eerste boek, dus zo vreemd was het niet. Maar het was wel de eerste keer dat ik echt had nagedacht over het verschil tussen de gifteconomie van het internet en de warencultuur van de uitgeverswereld. In de wereld die ik via mijn bezoeken aan het internet leerde kennen, verkocht niemand iets. Er waren natuurlijk wel ‘hiërarchieën’, maar daarbij ging het meer om de vraag bij wie je ervan uit kon gaan dat hij echt aandacht voor iets had. Na een poosje kom je er wel achter wie het geschenk de aandacht kan geven en ontvangen. Iedereen die een bericht naar een nieuwsgroep/discussieforum opstuurt, wil aandacht, maar niet iedereen weet hoe hij die aandacht moet geven. Interessant genoeg weet ook niet iedereen hoe hij haar moet ontvangen. Een gifteconomie is een eeuwigdurend werk dat nooit af is, zoals scherpzinnige lezers van Bataille of Baudrillard misschien al wel hadden verwacht. Maar mijn boektournee stelde me voor een dilemma. In A Hacker Manifesto stelde ik dat kunst of geschriften louter als eigendom beschouwen iets inherent beperkends had dat er iets inherent beperkends is aan het behandelen van kunst of schrijven als eigendom. En nu liep ik er nota bene zelf als eigendom mee te leuren. “Leef de contradicties!’’ riep ik tegen iedereen. In plaats van te proberen oprecht en gewetensvol te zijn, is het interessanter precies te onderzoeken waarom het niet mogelijk is een rechtvaardig leven te leiden in een onrechtvaardige wereld. “In het kwaad kun je geen kwaad bedrijven’’, zei Jean Genet ooit.

Tactiek

Maar dat is geen erg bevredigend antwoord. Wat ik nodig had was een tactiek. Ik besloot dus dat ik overal waar ik kwam mijn boek te koop zou aanbieden (en daarbij hield ik dan dat mooie boekje omhoog), maar het ook als tekstbestand weg te geven (en daarbij hield ik dan de memory stick aan mijn sleutelring omhoog). A Hacker Manifesto kon zowel geschenk als koopwaar zijn. Je kon het overal kopen, ook bij winkelketens, of via het internet, maar als je het gratis wilde hebben moest je het rechtstreeks van mij krijgen, als een geschenk van de ene persoon aan de andere. Interessant genoeg verkocht ik nog steeds een heleboel boeken. Er waren mensen die het naar hun memory stick kopieerden, maar daarnaast ook het gebonden en gedrukte boek kochten. Als ik het tekstbestand als geschenk weggaf, vroeg ik de ontvanger om zijn e-mailadres. Ik vertelde hun dat ze het mochten weggeven aan wie ze maar wilden, maar drukte ze op het hart het alsjeblieft niet op het internet te zetten. Later e-mailde ik de ontvangers en bedankte ze voor hun belangstelling. Twee jaar later correspondeer ik nog steeds met sommigen van hen. Kort gezegd wilde ik kijken of het mogelijk was om naast de wareneconomie een gifteconomie in stand te houden die persoonlijk was, specifiek en gelokaliseerd in tijd en ruimte. Volgens mij is dit te vergelijken met het vreemde gebruik om boeken te signeren. Mensen hebben graag dat de auteur het boek signeert. Dat voegt een geschenklaag toe aan de koopwaar, vooral als de auteur het boek bij naam aan de ontvanger opdraagt, of een regel toevoegt die betrekking heeft op hun ontmoeting. Dit verwijst naar een oud geloof over de aard van het auteurschap. In de woorden van cultuurfilosoof en mediatheoreticus Friedrich Kittler: het gaat over de mythologie van de geest die de pen van de auteur bezielt. Het lijkt op de een of andere manier eigentijdser om de lezer het tekstbestand te geven. Dat is in deze tijd het eigenlijke gereedschap van het schrijven. Ik heb er bewust voor gekozen tekstbestanden weg te geven en geen pdf-bestanden. Ik heb een hekel aan pdf-bestanden! Je kunt ze raadplegen, maar niet veranderen. Ze zijn moeilijk te lezen op het scherm. Ze hebben te zeer de kunstmatige beperkingen die een boek eigen zijn. Guy Debord nam ooit al zijn films uit de circulatie. Maar in het tijdperk van de gekopieerde video ging dit een wat zinloos gebaar lijken. Later besloot hij te erkennen dat er misschien vertoningen zouden zijn, maar die zouden geen van alle geautoriseerd zijn. Dat is nu juist de eigenschap die me bevalt aan het weggeven van een tekstbestand. Er is geen garantie dat het nog zo is zoals het van de auteur kwam. Het is niet geautoriseerd. Het is van de lezer, die ermee kan doen wat hij wil. Ja, je kunt de tekst cadeau krijgen, maar je moet er wel om vragen. Het is persoonlijk. Het gaat niet om wetten, maar om het creëren van een sociale relatie. Niet copyright of copyleft, maar copygift. Dit was het avontuur: te leren hoe een tekst een geschenk kan zijn. Zo leefde ik dus de contradictie: koopwaar en geschenk, ding en informatie, juridische relatie en sociale relatie. Wil de kritische theorie geen hypocriete theorie worden, dan moet ze haar handen vuil maken met deze vormvragen. Niet alleen vragen over de letterlijke vorm van de tekst, maar ook zijn juridische vorm, zijn geschenk-vorm, zijn technologische vorm, zijn ontwerpvorm, enzovoort. Niet ‘de dood van de auteur’. Niet ‘de auteur als producent’. Niet ‘buiten de tekst is er niets’. We hebben een nieuwe leus nodig. Of liever, helemaal geen leuzen meer. Alleen maar nieuwe praktijken, het hacken van het werk. We kunnen weigeren het onderscheid te erkennen tussen lezer en schrijver, tussen consument en producent, en tussen tekst en context. Wat dan overblijft, is louter en alleen het spel van het nooit voltooide werk.